Column Bart van der Pas: Klimaatbeleid zonder verkiezingskoorts

In verkiezingstijd zijn politieke partijen goed in het vinden van financiële ruimte voor onderwerpen die het collectieve hart sneller doen laten kloppen: zorg, onderwijs, veiligheid. Dat is begrijpelijk — het zijn tastbare thema’s, met directe impact op het dagelijks leven van veel mensen. Tegelijkertijd valt op dat klimaatbeleid voor het gros van de mensen zelden een doorslaggevende rol speelt in de stemhokjes, ondanks de enorme maatschappelijke opgave die ermee gemoeid is.

De reden daarvoor is deels psychologisch, deels politiek. Klimaatverandering, en daarmee klimaatbeleid, is relatief ongrijpbaar. De baten liggen op de lange termijn en zijn weinig tot niet zichtbaar. De lasten liggen vaak op de korte termijn. Bovendien zijn klimaatproblemen grensoverschrijdend. Terwijl de kosten veelal lokaal gevoeld worden, zijn de voordelen diffuus en mondiaal verspreid. Dat maakt het lastig om burgers warm te krijgen voor beleidsmaatregelen die vandaag geld kosten, terwijl de meetbare winst pas decennia later en deels in andere werelddelen komt.

Noodzaak van stabiliteit

Dat onderscheidt klimaatbeleid fundamenteel van klassieke overheidsterreinen. In de zorg, het onderwijs of de veiligheid zien mensen relatief snel effect van beleidsinvesteringen. Een wachtlijst die korter wordt, een klas die kleiner wordt, een wijkagent die zichtbaar patrouilleert. Klimaatbeleid daarentegen vereist vaak gedragsverandering, technologische vernieuwing en herverdeling van kosten. Bovendien vergt effectief klimaatbeleid een stabiele koers om de financieel-politieke investeringsrisico’s te verkleinen.

En daar wringt het. Want klimaatbeleid is in hoge mate afhankelijk van wisselende kabinetscoalities die voortkomen uit verkiezingsuitslagen waarin klimaat zelden het hoofdthema is. Er zijn kiezers die klimaatbeleid tot hoofdthema maken in hun persoonlijke politieke keuze, maar dit is tot nog toe altijd de overgrote minderheid gebleken. Het gevolg is dat er keer op keer nieuwe politieke constellaties gevormd worden die oude plannen herzien, accenten elders zetten of beleidsdoelen uitstellen. Zo ontstaat er een patroon van fragmentatie en onzekerheid, wat investeringsbereidheid ondermijnt bij burgers, bedrijven én internationale partners. De energietransitie wordt zo een lappendeken, waar continu aan wordt getrokken.

Prijzen voor huishoudens gaan stijgen…

Dat is zorgelijk, zeker nu ingrijpende maatregelen op stapel staan. Neem het ETS2: het nieuwe Europese emissiehandelssysteem voor onder meer het wegtransport en gebouwde omgeving. Vanaf 2027 krijgt CO₂-uitstoot in die sectoren een prijs. In de praktijk betekent dat hogere kosten voor de burger die een cv-ketel heeft en op benzine of diesel rijdt. De huidige doorrekeningen gaan uit van een stijging van zo’n 10 tot 15 cent per liter benzine of per kuub gas. Voor veel huishoudens een serieuze prijsstijging, vooral ten tijden van economische onzekerheid.

Hoewel het ETS2 voorziet in een soort prijsplafond om burgers te beschermen tegen excessieve lasten, heb ik mijn twijfels over de effectiviteit daarvan. Opnieuw geldt: de voordelen van dit klimaatbeleid zijn op termijn en collectief, terwijl de lasten individueel en acuut kunnen zijn. Wie een goed geïsoleerd huis heeft en elektrisch rijdt, merkt er wellicht weinig van. Maar voor mensen zonder financiële ruimte om te verduurzamen, kan de rekening fors oplopen.

… waardoor de druk op het politieke draagvlak zal toenemen

Het politieke risico laat zich raden. Als klimaatbeleid wordt geassocieerd met kosten, terwijl de opbrengsten abstract blijven, ligt het populistische frame op de loer: duur, oneerlijk, zinloos. Daartegenover staat een electoraal onhandig verhaal over wetenschappelijke modellen, mondiale emissiedoelen en intergenerationele rechtvaardigheid. Bredere lagen kiezers zagen in voorgaande verkiezingen brood in een nationale verantwoordelijkheid voor het halen van klimaatdoelen. De vraag is of dit brede draagvlak stand houdt in een tijd dat de kosten van het klimaatbeleid steeds zichtbaarder en meer gevoeld gaan worden. Het antwoord op deze retorische vraag is voorspelbaar: klimaat is een beleidsterrein dat veel electorale risico’s kent.

Deze vooruitblik zou somber kunnen stemmen. Toch geloof ik dat er manieren zijn om hier op een andere manier mee om te gaan. De electorale risico’s die met klimaatbeleid gepaard gaan, kunnen juist een stimulans vormen voor maatschappelijke mobilisering. Niet alleen via protesten tegen het overheidsbeleid, maar ook door gezamenlijke initiatieven die aanvullend zijn op het beleid van de overheid. Als je kijkt naar de publieke demonstraties tegen het (gebrek aan) klimaatbeleid, zie ik een groot potentieel aan mensen dat mogelijk ook financieel gemobiliseerd kan worden. Daarnaast is er, naast deze groep betrokken en uitgesproken burgers, ongetwijfeld een bredere, meer stille meerderheid die misschien niet deelneemt aan demonstraties, maar wel bereid is om op een relatief laagdrempelige manier financieel bij te dragen. Dit soort maatschappelijk initiatief zou gebaseerd kunnen zijn op een andere vorm van solidariteit: voorwaardelijke samenwerking.

Voorwaardelijke financiële samenwerking biedt kansen voor versnelling

Het idee is simpel, maar krachtig. Mensen zijn vaker bereid om bij te dragen aan een collectief doel als ze weten dat anderen dat ook doen. Niemand voelt zich geroepen om in zijn eentje bijvoorbeeld honderd euro aan klimaatbeleid te doneren. Maar als er zekerheid is dat bijvoorbeeld één miljoen anderen dat ook doen, verandert het perspectief. Dan voelt het eerlijk, evenredig en gedragen.

Stel je een systeem voor waarin mensen zich kunnen committeren aan een bijdrage — bijvoorbeeld een percentage van hun inkomen of spaargeld — onder de voorwaarde dat een vooraf bepaald aantal andere burgers hetzelfde doet. Alleen bij het bereiken van de kritische massa wordt de bijdrage geïnd. De bestemming van het geld is transparant en doelgericht. Bijvoorbeeld woningisolatie, hernieuwbare energieprojecten of klimaattechnologie.

Zo’n mechanisme — gebaseerd op het principe van conditional cooperation — biedt kansen om het maatschappelijk betaalvermogen voor klimaatbeleid te ontsluiten, zonder afhankelijk te zijn van het grillige politieke getij. Het is geen alternatief voor de overheid, maar een aanvulling op een terrein waar publieke consistentie zeldzaam is geworden. Natuurlijk zit het succes van zo’n mechanisme in de details van de uitvoering. Er moet onder andere nagedacht worden over het institutionaliseren van het mechanisme, communicatie, toegankelijkheid en transparantie. Toch begint het allemaal met een idee op papier.

Daarom ben ik van mening dat voorwaardelijke samenwerking uit kan groeien tot een nieuwe vorm van klimaatsolidariteit: vrijwillig, evenredig en gedragen. Niet opgelegd, maar voortkomend uit gedeelde bereidheid om bij te dragen — mits anderen dat ook doen. Als de politiek te wankel is om koers te houden, moeten we zoeken naar structuren die wél standhouden. Geen pleidooi om de overheid buitenspel te zetten, maar om maatschappelijke daadkracht te organiseren waar het publieke draagvlak onder druk staat.

Deze column is geschreven op persoonlijke titel.

Verder lezen?

Neem contact op met Hans van Cleef of Bart van der Pas om de volledige Marktupdates te ontvangen.