Politiek

09 mei 2022

Waterstof: wat staat er te gebeuren?

De afgelopen maanden is er veel gezegd, geschreven en gedebatteerd over waterstof. Het moet de heilige graal van de energietransitie worden, dé manier om het systeem van de elektronen met die van de moleculen te verbinden en een belangrijke energiedrager om de industrie te verduurzamen. Er is echter nog veel onzeker en onduidelijk over de toekomstige ontwikkeling van waterstof. Hoe ziet bijvoorbeeld de marktordening eruit en in welke maten wordt de waterstof groen geproduceerd?  

De marktordening: Wie doet wat? 

Op 23 maart publiceerde het ministerie van EZK de resultaten van de openbare consultatie over de marktordening van waterstof. Uit de 48 reacties bleek dat private en publieke partijen van mening verschillen over hoe de ordening van de markt eruit moet komen te zien.

Over de productie van waterstof en de ontwikkeling van het transportnetwerk bestaat een duidelijk beeld. Het ministerie van EZK wil het transportnetwerk in publieke handen nemen en beleggen bij Gasunie. De rol van Gasunie moet ook worden geborgd in wet- en regelgeving. De minister van Klimaat en Energie, Rob Jetten, is daarnaast van mening dat waterstofproductie is voorbehouden aan private partijen. Dat netbeheerders of netwerkbedrijven geen commercieel eigenaar moeten worden van moleculen en elektronen is ook volgens GasUnie onomwonden. 

De tegenstelling in de reacties op de consultatie komt het helderst tot uiting in de discussie over wie mag bepalen waar elektrolysers komen. Gasunie bepleit dat sturing voor de locaties van elektrolysers van groot belang is. Zij zien voor zichzelf een faciliterende rol. Energie Nederland vindt daarentegen dat marktpartijen zelf de vrijheid moeten hebben om te bepalen waar elektrolyse-installaties geplaats worden. Teveel sturen zou een remmend effect kunnen hebben. Verschillende energiebedrijven zien wel het voordeel van sturing op locaties voor grootschalige elektrolyse, in het bijzonder in relatie tot wind op zee.  Een middenweg waarbij er enige mate van sturing is, zoals wordt bepleit door o.a. Shell en VEMW, lijkt een mogelijk compromis.  

Een vergelijkbare discussie wordt gevoerd rondom de vraag of netwerkbedrijven een rol zouden moeten hebben in de ontwikkeling en eigendom van opslag en import/export terminals. Volgens netwerkbedrijven en de overheden zijn daar publieke belangen mee gemoeid, zoals leveringszekerheid. Marktpartijen kunnen zich vinden in een combinatie van private en publieke partijen bij opslag, maar zij zien geen rol voor netwerkbedrijven bij importterminals. Ook als het gaat om het toestaan van private waterstofnetten zijn de meningen verdeeld.  

De discussie over de toekomstige marktordening van waterstof en de waterstofinfrastructuur valt dus langs traditionele lijnen uiteen. Overheden en netbeheerders zien op veel terreinen, zoals het bepalen van de locatie van elektrolysers, publieke taken weggelegd. Terwijl marktpartijen verschillende onderdelen van de markt, zoals opslag en import, als private aangelegenheden zien. Nu het net is opgehaald en de meningen bekend zijn, is het aan het ministerie en de politiek om de nodige knopen door te hakken.  

De politieke context 

Tijdens het commissiedebat Waterstof van 13 april werd duidelijk dat veel Kamerleden pleiten voor duidelijkheid op de waterstofmarkt. Onder anderen Erkens (VVD) riep de minister op om een ‘knip’ te maken in de markt, waarbij de overheid verantwoordelijk wordt voor de infrastructuur en bedrijven voor de productie. Thijssen (PvdA) kan zich ook vinden in de opvatting dat de overheid verantwoordelijk moet zijn voor de infrastructuur. Hij benoemde tijdens het debat dat we GasTerra zouden kunnen omvormen tot HydroTerra. De overheid zou daarmee grip krijgen op de waterstof- en gasmarkt. Bontenbal (CDA) daarentegen, is van mening dat er te veel wordt gefocust op onderdelen van de markt en waarschuwt dat daarmee de verantwoordelijkheid voor leveringszekerheid naar de achtergrond verdwijnt. Ook zou de waterstofmarkt meer integraal moeten worden ingericht, zo stelt hij. Boucke (D66) en Erkens (VVD) publiceerden voorafgaand aan het debat een plan om de Nederlandse ambitie te verhogen van 4GW naar 8GW groene waterstof in 2030.  

De minister voor K&E bevestigde dat de ontwikkeling van een landelijk transportnetwerk voor waterstof in publieke handen zou moeten zijn, en dat hij daarvoor Gasunie op het oog heeft. Ook heeft minister Jetten aangegeven dat de ontwikkeling van elektrolysers in principe voorbehouden is aan private partijen. De voorwaarde die hij daarbij wel noemt is dat publieke partijen in the picture blijven voor het geval er niet genoeg opschaling plaatsvindt. Wat hem betreft is er daarmee alleen ruimte voor netwerkbedrijven in elektrolyse als de markt het laat afweten.  

In het tweeminutendebat naar aanleiding van het commissiedebat Waterstof riep de Kamer de minister op om duidelijkheid te verschaffen over de marktordening van de waterstofmarkt. Verschillende fracties vroegen om opschaling van de productie van groene waterstof of regels aangaande (herkomst van) import van groene waterstof. Minister Jetten kon zich vinden in het verhogen van de ambitie, zoals voorgesteld door Erkens (VVD) en Boucke (D66) en zal in een brief komende zomer aangeven hoe die verdubbeling gerealiseerd kan worden. Ook werd het kabinet in verschillende moties opgeroepen om Nederland niet disproportioneel afhankelijk te maken bij de import van waterstof uit één bepaald land.  

Europa is ambitieus 

Deze zomer presenteerde de Europese Commissie (EC) het ‘Fit For 55’ pakket. Binnen dat pakket werkt de EC aan de herziening van de Richtlijn voor hernieuwbare energie (RED II). Onderdeel van deze herziening zijn bindende nationale doelen voor het aandeel van groene waterstof in de sectoren industrie en mobiliteit. De helft van alle waterstof die in de industrie wordt verbruikt moet in 2030 dus groen zijn. Voor mobiliteit zou 2,6% van alle brandstoffen in het vervoer moeten bestaan uit Renewable Fuels of Non-Biological Origin (RFNBOs), oftewel op waterstof gebaseerde brandstoffen. 

Het zal voor Nederland een uitdaging zijn om de vereiste hoeveelheden groene waterstof in 2030 te realiseren, zowel wat betreft de productie van groene waterstof als de kosten die hiermee gemoeid zijn. Het bereiken van dit doel in 2030 wordt nog uitdagender als de Nederlandse industrie ervoor kiest om haar processen te verduurzamen middels groene waterstof. CE Delft heeft in een studie drie scenario’s uitgewerkt omtrent de haalbaarheid van de waterstofdoelen uit het Fit For 55 pakket. Op dit moment verbruikt de Nederlandse industrie zo’n 98 PJ aan waterstof per jaar. In het minst ambitieuze scenario blijft het daarbij, en moet van die 98 PJ dus de helft (49 PJ) groen zijn in 2030.  In het meest ambitieuze scenario komt CE Delft uit op een verbruik van 195 PJ in 2030. Als we daar de mobiliteit bij optellen komt de totale behoefte aan groene waterstof uit tussen de 78 en 124 PJ. Het lage scenario staat gelijk aan ongeveer 9 GW aan elektrolysers gekoppeld aan wind op zee in Nederland. Een nog ambitieuzere doelstelling dan de ambitie van 8 GW van D66 en VVD dus. Het scenario, waarin het waterstofverbruik in de industrie dus niet toeneemt, is volgens CE Delft ambitieus maar haalbaar. Maar de scenario’s waarin het waterstofverbruik in de industrie (fors) toeneemt en tegelijkertijd de helft van het totale verbruik vergroend moet worden, zijn volgens de onderzoekers ver buiten handbereik.   

Daarnaast is het de vraag of er snel genoeg duidelijkheid wordt verschaft over de richtlijn om de doelen te halen. Om de groene waterstof doelen te kunnen halen, moet er namelijk nu begonnen worden terwijl er nog geen zekerheid is over het precieze doel en hoe dit doel vertaald zal worden naar nationaal beleid. Als de herziening van de Europese richtlijn al eind 2022 wordt doorgevoerd, zou deze eind 2024 in nationale wetgeving geïmplementeerd moeten zijn. Zelfs voor het behalen van het minst ambitieuze scenario, moeten de eerste projecten al dit jaar van start gaan, zo stelt CE Delft. Het is daarbij nog maar de vraag of de Europese Commissie het voor elkaar krijgt om de richtlijn voor het eind van het jaar te implementeren. Critici verwachten dat het traject pas in 2023 of 2024 zal worden afgerond. In het commissiedebat over waterstof pleitte minister Jetten voor een flexibel groeipad richting 2030 voor lidstaten. In aanloop naar de Energieraad in juni informeert de minister de Kamer over zijn standpunt in de onderhandelingen.  

Er is nog veel onduidelijk in toekomstige ontwikkelingen van waterstof. Zowel op het gebied van marktordening als doelstellingen voor groene waterstof zullen belangrijke beslissingen worden voorbereid binnen ministeries, en zal de politiek knopen moeten doorhakken. In mei wordt een brief verwacht waarin de minister een beeld schetst over de locatiekeuze van elektrolyse-locaties voor waterstof. Ook komt er in de zomer een brief over wind op zee na 2030 en het verhogen van de Nederlandse ambities. In het najaar wordt de Kamer geïnformeerd over het waterstofdoel in 2030 en het Nationaal Waterstofprogramma. Om deze processen te kunnen beïnvloeden is het cruciaal om goed op de hoogte te zijn van de laatste ontwikkelingen. Publieke Zaken adviseert u graag op welke manier dit het best kan.  

Geschreven door:

Verder lezen